Door: Roel Wagter
In dit 15e levensjaar van GEA (General Enterprise Architecting) werd mij onlangs de vraag gesteld: ‘wat is er nu eigenlijk zo uniek aan GEA?’ In deze blog ga ik in op drie eigenschappen van GEA die bepalend zijn voor de uniciteit.
Eigenschap 1: Bedrijfskundige invalshoek
GEA is in tegenstelling tot de andere gangbare enterprisearchitectuur methoden niet ontwikkeld vanuit een IT-perspectief, maar vanuit een bedrijfskundige invalshoek. Vanuit dit laatste perspectief zien we de enterprise als één geheel (inclusief IT) en erkennen de zogenaamde kloof tussen ‘business en IT’ niet. In onze visie zijn alle situationeel bestuurlijke invalshoeken van een organisatie in hun onderlinge samenhang belangrijk ter realisatie van de organisatiedoelen. Heeft men de behoefte om de diepte in te gaan op bijvoorbeeld het IT-domein van een organisatie, dan kan dat simpel door recursieve toepassing van het GEA-concept hierop. Dit kan indien gewenst even simpel op de terreinen van Klantbenadering, HRM, Processen, Producten/diensten, Compliancy, et cetera. Het grote voordeel van deze bedrijfskundige invalshoek, van waaruit het GEA-gedachtegoed is ontwikkeld, vertaalt zich hierin dat bij de ontwikkeling van oplossingen voor vraagstukken er geen bestuurlijke invalshoeken worden vergeten, overschat danwel onderschat.
Eigenschap 2: Combinatie van wetenschap én praktijk
De ontwikkeling van GEA heeft plaatsgevonden (en vindt nog steeds plaats) door een geïntegreerde toepassing van twee ontwikkelingssporen. Een zogenaamd ‘praktijkspoor’ en een ‘wetenschappelijk spoor’. Deze twee sporen zijn bewust ‘loosely coupled’ daar de dynamiek in deze sporen sterk verschilt.
In het praktijkspoor deden vertegenwoordigers van ca. twintig grote organisaties mee uit het bedrijfsleven en de overheid. Met deze functionarissen zijn onder andere de requirements, waaraan een architectuuraanpak vanuit een bedrijfskundige invalshoek moest voldoen, scherp gekregen.
In het wetenschappelijke spoor heeft de ontwikkeling van GEA plaatsgevonden door te voldoen aan gangbare internationaal erkende wetenschappelijke onderzoeksmethoden. Als overall onderzoeksmethode heeft ‘Design Science’ van Hevner ea centraal gestaan. Hierop is het ‘design science research methodology (DSRM) process’ van Peffers ea geïncorporeerd, alsook de voorwaarden waaraan te ontwikkelen artefacten moeten voldoen van Gregor ea. De conform deze onderzoeksmethoden ontwikkelde GEA-theorie en -artefacten zijn vervolgens in de praktijk getoetst met behulp van de internationaal erkende ‘multiple case study research approach’ van Yin.
De integratie van deze beide ontwikkelingssporen vond onder andere plaats via reviewsessies door vertegenwoordigers van het praktijkspoor op de te publiceren resultaten van het wetenschappelijke spoor. En andersom, de resultaten en ontdekkingen van het praktijkspoor werden in het wetenschappelijke spoor kritisch getoetst en fundamenteel onderbouwd. Zoals hiervoor al gesteld, deze wijze van innoveren vindt continu in de doorontwikkeling van GEA plaats.
Eigenschap 3: Vraagstukken centraal
In de GEA-filosofie staat, naast het expliciet kunnen maken van de samenhang van een organisatie, het oplossen van vraagstukken centraal. Dit vanuit de visie dat de zo belangrijke samenhang in een organisatie een dynamisch begrip is. Een betere samenhang leidt immers tot betere prestaties. De dynamiek van een continu evoluerende samenhang wordt in belangrijke mate bepaald door het ontwikkelen van oplossingen voor intern en externe vraagstukken die zich aandienen. In de GEA aanpak wordt de expliciet gemaakte samenhang gebruikt om integrale oplossingen te ontwikkelen voor vraagstukken en permanent geactualiseerd op de nieuw ontstane situaties. Enerzijds evolueert op deze wijze de samenhang van een organisatie continu in lijn met de doelen die worden nagestreefd en anderzijds biedt de samenhang hiermee continu support aan de oplossingen van vraagstukken.
Meer info? Voor degenen die nader geïnteresseerd zijn verwijs ik graag naar ons laatstelijk verschenen boek.